Jonge Kerkuilen
Deze keer jonge kerkuilen in de serie “Braakballen! een informatief programma”. Anita van Dooren gaat met haar “uilenpartners” en bijziende cameraman op bezoek op een boerderij waar een “broedgeval” (vakterm…) is van een nest met 5 jonge kerkuiltjes. Anita wordt vergezeld door Bert de Kort en Christien Hermsen en cameraman Joost van den Berg krijgt hulp van geluidsman Frans Kienhuis.
Stichting Kerkuilenwerkgroep Nederland
Voor de inventarisatie en bescherming van de kerkuil is Nederland verdeeld in 17 regio’s.
Deze vallen grotendeels samen met de provinciegrenzen. Uitzonderingen zijn Flevoland, Overijssel en Gelderland.Deze zijn opgesplitst in meerdere regio’s. De Noordoostpolder wordt nog steeds bij de regio West-Overijssel gevoegd. In elke regio is een regionale coördinator actief. Zij zijn het aanspreekpunt voor kerkuilenbeschermingswerk in de regio. De Stichting Kerkuilenwerkgroep Nederland organiseert ieder jaar in de laatste week van januari een bijeenkomst voor alle regiocoördinatoren.
Voor vragen kan men zich wenden tot de regionale coördinatoren. Voor meer info.
Kenmerken
Zoals bij veel andere uilen (en ook roofvogels) is het vrouwtje iets groter en zwaarder dan het mannetje. Deze uil is ongeveer 29 tot 44 cm groot.
Leefwijze
’s Nachts gaat de kerkuil op zoek naar kleine knaagdieren. Tijdens de jacht vliegt hij vooral laag over de grond. Boomholten, ruïnes, schuren en bijgebouwen worden als nestruimte gebruikt door de kerkuil.
Verspreiding
Deze soort is zeer wijdverbreid en komt voor in Amerika, Europa, Azië, Australië en Afrika. Hij leeft in open of half-open laaglandgebieden waaronder cultuurland als steden, dorpen en landbouwgrond.
Soort en ondersoort in Nederland en België
Tyto alba guttata
De hartvormige vrijwel witte gezichtssluier is rond de zwarte ogen roodbruin tot lichtbruin gekleurd. De vleugels zijn asgrijs met oranjebruin, overspikkeld met langwerpige, zwart-witte druppelvlekjes, die vanaf de bovenkop naar de vleugeldekveren steeds groter worden. Verder zijn de grijze partijen fijn dwarsgestreept. Over de slag- en armpennen lopen duidelijke brede dwarsbanden van oranjebruin en grijs. De staart heeft dezelfde tekening. Borst- en buikzijde zijn oranjegeel tot donkerbruin, gespikkeld met donkerbruine, ruitvormige vlekjes. Bij het uitslaan van de vleugels is de spikkeling ook te zien op de lichtgekleurde ondervleugels. De poten zijn tot aan de tenen bedekt met witte haren. Toch is het een lichtgekleurde vogel die vooral in de vlucht een bijna witte indruk maakt.
Tyto alba alba (witte kerkuil)
De onderzijde van deze soort is volledig wit met kleine stippels en vlekken. Ook de bovendelen zijn veel lichter (grijzer) van kleur. Deze lichte vorm is zeldzaam in Nederland.
Status in Nederland
Tot in de jaren 1950 broedde er in Nederland tussen de 1800 en 3500 paar kerkuilen. In de jaren 1960 ging dit hard achteruit. De strenge winter van 1963 bracht ook nog eens grote schade toe. Veranderingen in het agrarisch bedrijf, zoals de vervanging van graanschuren door voedersilo’s werkten ook nadelig, omdat deze schuren een geliefd jachtterrein waren van de kerkuil. Na nog een strenge winter werd een dieptepunt bereikt in 1979 met hoogstens nog 100 broedparen kerkuilen in Nederland.[3]
Het plaatsen en onderhouden van speciale nestkasten voor deze uilensoort (in combinatie met zachte winters) bleek enorm succesvol. Hiervoor bestaat in Nederland een landelijke organisatie met ongeveer 1000 vrijwilligers die in 16 regio’s ruim 10.000 kerkuilnestkasten beheren en controleren.[4] Na 1989 ging het mede dankzij deze activiteiten steeds beter met de kerkuil. In 2007 schatte SOVONhet aantal broedparen op 1.150 – 2.000 paar.[5] De vogel blijft nog wel bedreigd door de enorme toename van het autoverkeer en de eenvormigheid van het agrarische cultuurlandschap.[3] Daarom staat de kerkuil nog als kwetsbaar op de Nederlandse rode lijst.
Status in Vlaanderen
Eind van de jaren ’70 stond de Kerkuil (Tyto alba) op de “Rode lijst” van de met uitsterven bedreigde diersoorten in België. Op het einde van 1979 werd een werkgroep opgericht met als voornaamste doel het behoud van de Kerkuil als broedvogel in dat land.
In Vlaanderen werd in 1980 door de Kerkuilwerkgroep (toen nog de ‘Werkgroep Bescherming Roofvogels’, later het ‘Nationaal Kerkuilproject’) een grootscheepse inventarisatie opgezet. Een gelijkaardige, maar veel kleinschaliger actie werd in Wallonië op touw gezet. Al snel bleek een nijpend tekort aan broedgelegenheid aan de basis te liggen van de sterke achteruitgang van het Kerkuilbestand.
Tot en met de zomer van 1986 zag het er voor de Kerkuil niet al te best uit, zijn toekomst was onzeker. Honderden speciale nestkasten werden opgehangen in kerken, schuren, molens, opslagplaatsen, en zelfs bewoonde huizen werden voor de Kerkuil aantrekkelijk gemaakt. Heel wat aandacht en zorg werd ook besteed aan het voedselaanbod, vooral in de onmiddellijke omgeving van broedplaatsen. Vanaf 1987 is er sprake van een explosieve comeback. Opeenvolgende zachte winters en het baanbrekend werk van de Kerkuilwerkgroep hebben de populatie teruggebracht op het niveau van voor de strenge winter ’62-’63, met meer dan 1000 broedparen in Vlaanderen. Daarentegen zijn er voor Wallonië (het Frans sprekende deel van België) géén globale cijfers gekend.
Aanzicht
De Kerkuil is ongeveer 35 cm groot en heeft een vleugelspanwijdte van 95 cm. De bovenzijde (rugzijde) heeft een goudbruine tot leigrijze grondkleur en is gespikkeld. De onderzijde varieert van roestbruin tot wit en kan al naargelang de verschillende ondersoorten helemaal wit tot gespikkeld zijn. Hij is zeer goed herkenbaar aan zijn hartvormig wit gezicht (de sluier), met de donkere ogen pal naar voor gericht.
Afmetingen
Vrouwtje: Totale lengte 34-40 cm, gewicht: tot 570 g
Mannetje: Totale lengte 32-38 cm, gewicht: tot 470 g
Voortplanting en levensduur
In het wild worden kerkuilen gemiddeld 4-6 jaar. In gevangenschap kunnen kerkuilen 10-15 jaar oud worden, of meer, afhankelijk van de verzorging (dieet, behuizing enz.). De kortere levensduur in het wild is dikwijls te wijten aan verkeersongevallen en verdringing als gevolg van verstedelijking. Voortplanting geschiedt doorgaans na het tweede en derde levensjaar en begint meestal in april/maart. De broedperiode valt samen met een overvloed aan kleine knaagdieren en grote insecten in het voorjaar. Het mannetje lokt het vrouwtje, dat tot twee keer per jaar een legsel produceert. Een legsel bestaat uit 3-7 eieren. Na het uitkomen van de eieren brengt het mannetje voedsel naar het nest dat door het vrouwtje wordt bewaakt. Kerkuilen nestelen doorgaans in donkere, verscholen ruimten in schuren van boerderijen, kerktorens of andere gebouwen waar ze in en uit kunnen vliegen. Dit is meestal in de nabijheid van een bosrijke omgeving met weilanden waar ze goed kunnen jagen. Kerkuilen vormen zogenaamde broedparen en wisselen niet van partner. Dit is in gevangenschap ook het geval.
