Sara van Oss-Haas
Sara van Oss-Haas

Sara Haas is op 13 april 1882 in Strijen geboren als dochter van de veehandelaar Jacob Haas (1830-1916) en Rachel Zwarenstein (1837-1922). Sara, het op een na jongste kind, heeft 11 broers en zusters. Zij trouwt op 13 januari 1910 in Strijen met Alexander van Oss en komt vervolgens in Oisterwijk wonen, de woonplaats van haar echtgenoot.

Alexander is geboren in Vierlingsbeek op 18 juli 1877 als zoon van Jacob van Oss (1832-1902) en Judith van der Heijden (1842-1908). Als kleine jongen verhuist Alexander met zijn ouders naar Oisterwijk, waar zijn vader de slagerij van zijn schoonvader in de Kerkstraat overneemt en ‘vleeschhouwer’ is. Evenals zijn vader Jacob van Oss speelt Alexander een prominente rol in de joodse gemeenschap in Oisterwijk, zowel in het Israëlitisch kerkbestuur als in het bestuur van de joodse begraafplaats. Op het hoogtepunt van de Joodse gemeente begin negentiende eeuw wonen er in Oisterwijk 89 Joden. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog is de familie Van Oss vrijwel de laatste Joodse familie binnen de oorspronkelijke Joodse gemeente Oisterwijk. De rest is in de loop der jaren weggetrokken naar grotere plaatsen zoals Tilburg. Sara en Alexander krijgen twee kinderen; Jacob (1910-1987) en Robert (Bob) (1914-1978). Op 29 juli 1940 overlijdt Alexander plotseling aan een acute hartstilstand. Dit is ruim twee maanden na het huwelijk van zoon Bob met Ruth de Levie. Alexander wordt begraven op de joodse begraafplaats te Oisterwijk. Na het overlijden van Alexander neemt Bob de slagerij van zijn vader over en wordt daarmee de derde generatie slagers binnen de familie. De slagerij is ondertussen gevestigd aan de Lind. Sara van Oss, de weduwe, woont aan De Lind 2 in Oisterwijk.

Sara van Oss met Bob (l) en Alexander (r)
Vader Alexander van Oss met zonen Jacob (r) en Bob (l)

Op 31 december 1941 vertrekt Sara naar Amsterdam. Daar verblijft zij bij haar zus Eva op het adres Scheldestraat 135/II in de Rivierenbuurt, de wijk waar vooral de Joodse middenklasse woonde. De precieze reden waarom Sara Oisterwijk heeft verlaten is niet bekend. Volgens kleindochter Marijke is haar oma door de Duitsers gedwongen naar Amsterdam te verhuizen. Volgens Presser wordt er echter pas in de eerste helft van 1942 een begin gemaakt met de concentratie van Nederlandse provinciale Joden in Amsterdam. Duitse Joden en statelozen mogen juist niet naar Amsterdam, maar moeten naar Westerbork.

Na meer dan een jaar in Amsterdam gewoond te hebben wordt Sara opgepakt en begin maart 1943 samen met haar zus Eva overgebracht naar Westerbork waar ze beiden op 4 maart 1943 aankomen en direct worden ondergebracht in barak 67, de strafbarak. In deze barak worden degenen vastgezet die de anti- Joodse maatregelen overtreden hebben. Onduidelijk is waarom juist zij in barak 67 komen te zitten. De meeste strafgevallen zijn onderduikers of mensen die de plicht tot het dragen van de Jodenster niet hebben nagevolgd. Op 10 maart 1943, dus binnen een week, worden zij vanuit Westerbork overgebracht naar Sobibor, waar zij op 13 maart 1943 worden omgebracht.
Van de elf broers en zusters zijn er voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog al zeven overleden. Naast Sara komen nog drie van haar zusters in de vernietigingskampen om het leven. Slechts één zuster overleeft de oorlog.

Bij het Rode Kruis staat aangetekend dat Sara de moeder is van Jacob van Oss, een zich in krijgsgevangenschap bevindende officier van het Nederlandse leger.

Brief van een buurman uit Amsterdam aan Jacob van Oss die in een Duits krijgsgevangenkamp zat geïnterneerd (12- 4-1944).
Sara van Oss-Haas
Slagerij van Oss, De Lind 2 te Oisterwijk

Jacob is vanaf mei 1942 geïnterneerd in kamp Stanislau (Oekraïne). Daar verblijven ruim 2.000 gedemobiliseerde Nederlandse officieren als krijgsgevangene. Jacob krijgt in april 1944 in het kamp een brief over zijn moeder van de buurman van zijn tante Eva.

Terwijl Jacob als krijgsgevangene in de Oekraïne geïnterneerd zit, vluchten zijn broer Bob en zijn schoonzus Ruth in september 1942 naar Zwitserland. Augustus 1945 keren zij weer terug naar Oisterwijk, samen met hun in Zwitserland geboren dochter Marijke. Bij thuiskomst blijkt hun huis door anderen mensen bewoond te zijn.

Zowel Jacob als Bob, met zijn vrouw Ruth en dochter Marijke, overleven uiteindelijk de oorlog.